5.The Table

  1. Jullie die geloven! Komt de verplichtingen na. Voor jullie zijn dieren van het vee toegestaan, behalve wat jullie [hierbij] voorgelezen wordt, mits jullie jachtbuit niet toegestaan achten als jullie in gewijde staat zijn. God bepaalt wat Hij wenst
  2. Jullie die geloven! Ontwijdt Gods gewijde symbolen niet, noch de heilige maand, noch de offergave, noch de halsomhangsels, noch hen die zich naar het heilige huis begeven om naar goedgunstigheid van hun Heer en welgevallen te streven. Wanneer jullie niet [meer] in gewijde staat zijn, dan mogen jullie op jacht gaan. En laat de afkeer van bepaalde mensen, omdat zij jullie de weg naar de heilige moskee versperren, jullie er niet toe brengen overtredingen te begaan, maar staat elkaar bij in vroomheid en godvrezendheid en staat elkaar niet bij in zonde en overtreding, maar vreest God. God is streng in de afstraffing
  3. Verboden is voor jullie wat vanzelf is doodgegaan, bloed, varkensvlees, vlees van iets waarover iets anders dan God is aangeroepen, het verstikte, het doodgeslagene, het doodgevallene, het doodgestotene, wat wilde dieren hebben aangevreten -- behalve wat jullie geslacht hebben -- en wat geofferd is op de offerstenen en ook dat jullie met pijlen verloten. Dat is een schande. Heden wanhopen zij die aan jullie godsdienst geen geloof hechten. Vreest hen niet, maar vreest Mij. Heden heb Ik jullie godsdienst voor jullie voltooid, Mijn genade aan jullie volledig bewezen en de Islaam [de overgave aan God] als godsdienst voor jullie goedgevonden. Maar als iemand door honger gedwongen wordt zonder tot zonde geneigd te zijn, dan is God vergevend en barmhartig
  4. Zij vragen jou wat hun toegestaan is. Zeg: "Toegestaan aan jullie zijn de goede dingen en [de vangst van] die roofdieren die jullie afgericht hebben door ze iets te leren van wat God jullie geleerd heeft." Eet dus van wat zij voor jullie vangen en vermeldt Gods naam erover. En vreest God; God is snel met de afrekening
  5. Heden zijn aan jullie de goede dingen toegestaan. Het voedsel van hen aan wie het boek gegeven is, is aan jullie toegestaan en jullie voedsel is aan hen toegestaan en ook de eerbare vrouwen onder de gelovigen en de eerbare vrouwen van hen aan wie voor jullie tijd het boek gegeven is, als jullie haar in eerbaarheid en niet in ontucht haar loon geeft en zonder minnaressen te nemen. Maar wie het geloof verzaakt, diens werk blijft vruchteloos en in het hiernamaals behoort hij tot de verliezers
  6. Jullie die geloven! Wanneer jullie je voor de salaat opstellen, wast dan jullie gezichten en jullie handen tot aan de ellebogen en wrijft over jullie hoofden en [wast] jullie voeten tot de enkels. En als jullie onrein zijn, reinigt jullie dan. En als jullie ziek zijn of op reis of als iemand van het toilet komt of met vrouwen omgang heeft gehad en jullie vinden geen water, zoekt dan goede kale grond en wrijft jullie gezichten en handen ermee. God wenst jullie niet iets hinderlijks op te leggen, maar Hij wenst jullie slechts rein te maken en Zijn genade aan jullie volledig te bewijzen. Misschien zullen jullie dank betuigen
  7. En gedenkt Gods genade aan jullie en het verdrag dat Hij met jullie aangegaan is toen jullie zeiden: "Wij horen en gehoorzamen." En vreest God. God weet wat er binnen in de harten is
  8. Jullie die geloven! Weest standvastig voor God als getuigen van de rechtvaardigheid. En laat de afkeer van bepaalde mensen jullie er niet toe brengen niet rechtvaardig te zijn. Weest rechtvaardig, dat is dichter bij godvrezendheid. En vreest God. God is welingelicht over wat jullie doen
  9. God heeft hun die geloven en de deugdelijke daden doen toegezegd dat er voor hen vergeving is en een geweldig loon
  10. En zij die ongelovig zijn en Onze tekenen loochenen, zij zijn het die in het hellevuur thuishoren
  11. Jullie die geloven! Gedenkt Gods genade aan jullie toen bepaalde mensen erop zonnen hun handen naar jullie uit te strekken, waarop Hij hun handen van jullie afhield. En vreest God. Op God moeten de gelovigen hun vertrouwen stellen
  12. God was een verdrag met de Israëlieten aangegaan en Wij riepen uit hun midden twaalf aanvoerders op. En God zei: "Ik ben met jullie. Als jullie de salaat verrichten, de zakaat geven, in Mijn gezanten geloven, hen bijstaan en God een mooie lening geven, dan zal Ik jullie je slechte daden kwijtschelden en jullie binnenvoeren in tuinen waar de rivieren onderdoor stromen. Wie van jullie daarna ongelovig is, die dwaalt af van de correcte weg
  13. Maar, vanwege het verbreken van hun verdrag hebben Wij hen vervloekt en hun harten hard gemaakt. Zij verdraaien de woorden [door ze] uit hun verband [te halen] en zij zijn een deel vergeten van dat waartoe zij aangemaand waren. En jij zult steeds weer verraad van hen bespeuren, op enkelen van hen na. Reken het hun maar niet aan en scheld het kwijt. God bemint hen die goed doen
  14. En met hen die zeggen: "Wij zijn christenen" zijn Wij een verdrag aangegaan. Maar zij zijn een deel vergeten van dat waartoe zij aangemaand waren. Dus hebben Wij tussen hen vijandschap en haat tot aan de opstandingsdag laten ontstaan. God zal hun meedelen wat zij aan het doen waren
  15. Mensen van het boek! Onze gezant is tot jullie gekomen om jullie veel van de dingen die jullie verborgen hielden duidelijk te maken en om veel kwijt te schelden. Tot jullie is van God een licht en een duidelijk boek gekomen
  16. God leidt daarmee wie Zijn welgevallen navolgen op de wegen van de vrede, brengt hen met Zijn toestemming uit de duisternis naar het licht en leidt hen op een juiste weg
  17. Ongelovig zijn zeker zij die zeggen: "God is de masieh 'Isa, de zoon van Marjam." Zeg: "Wie zou tegen God ook maar iets kunnen uitrichten, als Hij zou wensen dat de masieh 'Isa, de zoon van Marjam met zijn moeder en wie er op de aarde zijn allen zouden omkomen?" Van God is de heerschappij over de hemelen en de aarde en wat er tussen beide is. Hij schept wat Hij wil. God is almachtig
  18. De joden en de christenen zeggen: "Wij zijn de kinderen Gods en Zijn beminden." Zeg: "Waarom straft Hij jullie dan voor jullie zonden? Maar nee, jullie zijn mensen die behoren tot hen die Hij geschapen heeft! Hij vergeeft aan wie Hij wil en Hij straft wie Hij wil." Van God is de heerschappij over de hemelen en de aarde en wat tussen beide is. Bij Hem is de bestemming
  19. Mensen van het boek! Onze gezant is tot jullie gekomen om jullie na een onderbreking in de gezanten duidelijkheid te brengen opdat jullie niet zouden zeggen: "Tot ons is geen verkondiger van goed nieuws, noch een waarschuwer gekomen." Maar er is een verkondiger van goed nieuws en een waarschuwer tot jullie gekomen! God is almachtig
  20. En toen Moesa tot zijn volk zei: "Mijn volk! Gedenkt Gods genade aan jullie toen Hij bij jullie profeten aanstelde en jullie tot koningen maakte en jullie gaf wat Hij niemand van de wereldbewoners gegeven had
  21. Mijn volk! Gaat het heilige land binnen dat God jullie voorgeschreven heeft en keert het niet jullie ruggen toe; jullie zullen dan als verliezers omdraaien
  22. Zij zeiden: "O Moesa, daarin zijn reusachtig sterke mensen. Wij zullen er niet binnengaan, zolang zij er niet uitgaan. Als zij er uitgaan, dan gaan wij binnen
  23. Twee mannen van hen die godvrezend waren, aan wie God genade geschonken had zeiden: "Gaat, hen tegemoet, door de poort naar binnen. Wanneer jullie haar binnengaan dan overwinnen jullie. Op God moeten jullie je vertrouwen stellen als jullie gelovigen zijn
  24. Zij zeiden: "O Moesa, wij zullen er nooit binnengaan zolang zij erin zijn. Ga jij maar en jouw Heer en strijdt. Wij blijven wel hier
  25. Hij zei: "Mijn Heer, ik heb alleen maar macht over mijzelf en mijn broeder. Zonder ons af van de verdorven mensen
  26. Hij zei: "Dan is het voor hen verboden, veertig jaar lang, waarin zij op de aarde zullen rondzwerven. Bekommer je maar niet om de verdorven mensen
  27. En lees hun de mededeling over de twee zonen van Adam naar waarheid voor. Toen zij een offer brachten en het van een van beiden werd aangenomen. En het werd van de ander niet aangenomen. Die zei: "Ik sla jou dood!" Hij zei: "God neemt slechts van de godvrezenden aan
  28. Ook al strek jij je hand naar mij uit om mij te doden, ik zal mijn hand niet naar jou uitstrekken om jou te doden. Ik vrees God, de Heer van de wereldbewoners
  29. Ik wens dat jij de zonde aan mij en jouw zonde over je brengt en dan tot de bewoners van het vuur zult behoren. Dat is de vergelding voor de onrechtplegers
  30. Toen zette hij zich ertoe aan om zijn broer te doden en hij doodde hem en zo ging hij tot de verliezers behoren
  31. God zond toen een raaf die in de aarde scharrelde om hem te tonen hoe hij het lijk van zijn broer kon bedekken. Hij zei: "Wee mij! Ben ik niet in staat om zoals deze raaf te zijn en het lijk van mijn broer te bedekken?" Zo ging hij behoren tot hen die wroeging hebben
  32. Derhalve hebben Wij aan de Israëlieten voorgeschreven dat wie iemand doodt, anders dan voor doodslag of wegens verderf zaaien op de aarde, is alsof hij de mensen gezamenlijk heeft gedood en dat wie iemand laat leven is alsof hij de mensen gezamenlijk heeft laten leven. Onze gezanten zijn tot hen met de duidelijke bewijzen gekomen, maar velen van hen waren daarna op de aarde toch onmatig
  33. De vergelding van hen die tegen God en Zijn gezant oorlog voeren en erop uit trekken om op de aarde verderf te zaaien zal zijn, dat zij ter dood gebracht zullen worden, of gekruisigd, of dat hun handen en hun voeten aan tegenovergestelde kanten worden afgehouwen, of dat zij uit het land verbannen worden. Dat is voor hen een schande in het tegenwoordige leven en in het hiernamaals is er voor hen een geweldige bestraffing
  34. Afgezien van hen die berouw tonen voordat jullie hen overmeesteren. Weet dan dat God vergevend en barmhartig is
  35. Jullie die geloven! Vreest God en zoekt naar het middel om nader tot Hem te komen en zet jullie in op Zijn weg. Misschien dat het jullie welgaat
  36. Ook al hadden zij die ongelovig zijn alles wat er op de aarde is en nog eens evenveel om zich ermee van de straf van de opstandingsdag vrij te kopen, het zou van hen niet worden aangenomen. Voor hen is er een pijnlijke bestraffing
  37. Zij zullen uit het vuur wensen te ontkomen, maar zij kunnen er niet uit ontkomen. Voor hen is er een blijvende bestraffing
  38. En de dief en de dievegge, houwt hun de hand af ter vergelding voor wat zij begaan hebben, als een afschrikwekkend voorbeeld van God. God is machtig en wijs
  39. Toont echter iemand na zijn misdrijf berouw en betert hij zich, dan zal God zich genadig tot hem wenden. God is vergevend en barmhartig
  40. Weet jij niet dat God de heerschappij over de hemelen en de aarde heeft? Hij bestraft wie Hij wil en Hij vergeeft aan wie Hij wil. God is almachtig
  41. O gezant, laat je niet bedroefd maken door hen die in ongeloof wedijveren en die behoren bij hen die met hun monden zeggen: "Wij geloven", hoewel hun harten niet geloven. En bij hen die het jodendom aanhangen zijn er die gehoor geven aan leugen. Zij geven gehoor aan andere mensen die niet tot jou gekomen zijn. Zij verdraaien de woorden door ze uit hun verband te halen en zeggen: "Als dit aan jullie gegeven wordt, neemt het dan aan en als het niet aan jullie gegeven wordt weest dan op je hoede." En als God de verzoeking van iemand wenst dan zul jij voor hem niets tegen God kunnen uitrichten. Zij zijn het van wie God de harten niet rein wenst te maken. Voor hen is er in het tegenwoordige leven schande en voor hen is er in het hiernamaals een geweldige bestraffing
  42. Zij geven gehoor aan leugen, zij verteren het oneerlijk verkregene! Als zij tot jou komen, oordeel dan tussen hen of wend je van hen af. Als jij je van hen afwendt dan zullen zij jou geen enkele schade berokkenen en als jij oordeelt, oordeel dan tussen hen met rechtvaardigheid. God bemint hen die rechtvaardig handelen
  43. Hoe komen zij ertoe jou tot scheidsrechter te maken, terwijl zij toch de Taura bij zich hebben, waarin Gods oordeel staat? Dan zullen zij zich daarna toch afkeren. Zij zijn geen gelovigen
  44. Wij hebben de Taura neergezonden met een leidraad erin en een licht, waarmee de profeten die zich [aan God] overgeven oordeel vellen voor hen die het jodendom aanhangen. Zo ook de rabbijnen en de schriftgeleerden, naar wat hun van Gods boek was toevertrouwd en waarvan zij getuigen waren. Vreest dan de mensen niet maar vreest Mij en verkwanselt Mijn tekenen niet. En wie niet oordeel vellen volgens wat God heeft neergezonden, dat zijn de ongelovigen
  45. Wij hebben hun daarin voorgeschreven: leven om leven, oog om oog, neus om neus, oor om oor en tand om tand; ook voor verwondingen is er vergelding. Als iemand het dan als aalmoes kwijtscheldt dan geldt dat voor hem als verzoening. En wie niet oordeel vellen volgens wat God heeft neergezonden, dat zijn de onrechtplegers
  46. En Wij hebben 'Isa, de zoon van Marjam in hun spoor laten volgen als bevestiger van wat er van de Taura voor zijn tijd al was. Wij gaven hem de Indjiel met een leidraad erin en een licht ter bevestiging van wat er van de Taura voor zijn tijd al was en als een leidraad en aansporing voor de godvrezenden
  47. En laten de mensen van de Indjiel oordeel vellen volgens wat God daarin heeft neergezonden. En wie niet oordeel vellen volgens wat God heeft neergezonden, dat zijn de verdorvenen
  48. En Wij hebben het boek met de waarheid naar jou neergezonden ter bevestiging van wat er voordien van het boek al was en om erover te waken. Oordeel dan tussen hen volgens wat God heeft neergezonden en volg hun neigingen niet in afwijking van wat van de waarheid tot jou gekomen is. Voor een ieder van jullie hebben Wij een norm en een weg bepaald. En als God het gewild had, zou Hij jullie tot één gemeenschap gemaakt hebben, maar Hij heeft jullie in wat jullie gegeven is op de proef willen stellen. Wedijvert dus in goede daden. Tot God is jullie terugkeer, gezamenlijk. Hij zal jullie dan dat meedelen waarover jullie het oneens waren
  49. En oordeel tussen hen volgens wat God heeft neergezonden en volg hun neigingen niet en wees voor hen op je hoede dat zij je niet weglokken van een deel van wat God tot jou heeft neergezonden. Als zij zich afkeren, weet dan dat God hen wenst te treffen voor sommige van hun zonden. En veel van de mensen zijn echt verdorven
  50. Is het de rechtspraktijk uit de tijd van onwetendheid die zij nastreven? Wie heeft een betere rechtspraktijk dan God voor mensen die overtuigd zijn
  51. Jullie die geloven! Neemt de joden en de christenen niet als medestanders. Zij zijn onderling medestanders. Wie van jullie zich als medestander bij hen aansluit, die behoort bij hen. God wijst de mensen die onrecht plegen de goede richting niet
  52. Jij ziet toch dat zij die in hun harten een ziekte hebben zich naar hen toe haasten; zij zeggen: "Wij vrezen dat een wending [van het lot] ons zal treffen." Misschien dat God succes brengt of een beschikking van Zijn kant. Dan zullen zij wroeging krijgen over wat zij in zichzelf geheim houden
  53. En zij die geloven zullen zeggen: "Zijn zij dat die bij God dure eden zwoeren dat zij met jullie zouden zijn? Hun daden waren vruchteloos en zij zijn verliezers geworden
  54. Jullie die geloven! Als iemand van jullie zich van zijn godsdienst afkeert, dan zal God wel met mensen komen die Hij bemint en die Hem beminnen, die inschikkelijk zijn voor de gelovigen en streng tegen de ongelovigen, die zich inspannen op Gods weg en die niemands verwijt vrezen. Dat is Gods goedgunstigheid die Hij geeft aan wie Hij wil. God is alomvattend en wetend
  55. Jullie medestander is God en Zijn gezant en ook zij die geloven, de salaat verrichten en de zakaat geven terwijl zij buigen
  56. Wie zich aansluit bij God, Zijn gezant en hen die geloven -- Gods partij -- zij zijn de overwinnaars
  57. Jullie die geloven! Neemt niet hen, die jullie godsdienst met spot en scherts bejegenen, uit het midden van hen aan wie het boek voor jullie tijd gegeven was, noch de ongelovigen als medestanders. En vreest God als jullie gelovig zijn
  58. Wanneer jullie oproepen tot de salaat, bejegenen zij dat met spot en scherts. Dat komt omdat zij mensen zijn die geen verstand hebben
  59. Zeg: "Mensen van het boek! Koesteren jullie alleen maar wrok tegen ons omdat wij geloven in God, in wat naar ons is neergezonden en in wat vroeger is neergezonden en omdat de meesten van jullie verdorven zijn
  60. Zeg: "Zal ik jullie iets meedelen wat nog slechter is, als vergelding bij God? Wie door God is vervloekt en op wie Hij vertoornd is en van wie Hij er tot apen en varkens gemaakt heeft en die de Taghoet dienen; zij zijn het die de slechtste plaats hebben en die het verst afgedwaald zijn van de correcte weg
  61. En wanneer zij tot jullie komen zeggen zij: "Wij geloven", maar zij komen in ongeloof binnen en zo gaan zij naar buiten. God weet het best wat zij verborgen hielden
  62. Jij ziet velen van hen in zonde en overtreding wedijveren en in het verteren van het oneerlijk verkregene
  63. Als de rabbijnen en de schriftgeleerden hun maar zouden verbieden zondige dingen te zeggen en het oneerlijk verkregene te verteren. Wat zij aan het doen waren was pas echt slecht
  64. En de joden zeggen: "Gods hand is gebonden." Hun handen zijn gebonden en zij worden vervloekt om wat zij zeggen! Welnee, Gods handen zijn beide wijd opengespreid; Hij schenkt weg hoe Hij wil. Velen nemen door wat van jouw Heer naar jou is neergezonden nog toe in onbeschaamdheid en ongeloof. En Wij brachten tussen hen vijandschap en haat teweeg tot aan de opstandingsdag. Telkens als zij een vuur ontsteken dat tot oorlog leidt, dan dooft God het. En zij trekken eropuit om op de aarde verderf te zaaien. God bemint de verderfzaaiers niet
  65. Als de mensen van het boek zouden geloven en godvrezend zouden zijn, zouden Wij hun slechte daden uitwissen en hen de tuinen van de gelukzaligheid binnenvoeren
  66. En als zij zich aan de Taura en de Indjiel en wat van hun Heer naar jou is neergezonden zouden houden, zouden zij kunnen eten van wat boven hen is en van wat onder hun voeten is. Onder hen is er een gematigde gemeenschap, maar voor velen van hen geldt: slecht is het wat zij doen
  67. O gezant, verkondig wat van jouw Heer tot jou is neergezonden en als jij dat niet doet dan heb jij Zijn zendingsopdracht niet verkondigd. God beschut jou voor de mensen. God wijst de ongelovigen de goede richting niet
  68. Zeg: "Mensen van het boek! Jullie baseren jullie op niets zolang jullie je niet houden aan de Taura en de Indjiel en aan wat van jullie Heer naar jullie is neergezonden." Velen nemen door wat van jouw Heer naar jou is neergezonden nog toe in onbeschaamdheid en ongeloof. Bekommer je maar niet om de ongelovige mensen
  69. Voorwaar diegenen die geloven en de Joden en de Sabiers en de Christenen en wie er in God en de oordeelsdag geloven en de goede werken verrichten, voor hen zal er geen angst zijn, zij zullen niet treuren
  70. Wij zijn een verdrag aangegaan met de Israëlieten en Wij hebben tot hen gezanten gezonden. Telkens als er een gezant tot hen kwam met iets wat hun niet zon betichtten zij sommigen van leugens en anderen doodden zij
  71. En zij dachten dat er geen verzoeking zou zijn; zij waren blind en doof. Toen wendde God zich genadig tot hen, maar velen van hen werden weer blind en doof. God doorziet wel wat zij doen
  72. Ongelovig zijn zij die zeggen: "God is de masieh, de zoon van Marjam." Maar de masieh heeft gezegd: "O Israëlieten, dient God, mijn Heer en jullie Heer." Als iemand aan God metgezellen toevoegt, dan ontzegt God hem de tuin; zijn verblijfplaats is het vuur. De overtreders zullen geen helpers hebben
  73. Ongelovig zijn zij die zeggen dat God een derde van drie is. Maar er is geen andere god dan één god. En als zij niet ophouden met wat zij zeggen, dan zal een pijnlijke bestraffing diegenen van hen treffen die ongelovig zijn
  74. Zullen zij zich dan niet berouwvol tot God wenden en Hem om vergeving vragen? God is vergevend en barmhartig
  75. De masieh, de zoon van Marjam, is alleen maar een gezant aan wie de andere gezanten zijn voorafgegaan en zijn moeder was een oprechte vrouw; beiden aten zij voedsel. Kijk hoe Wij voor hen de tekenen duidelijk maken en kijk dan hoe zij worden afgeleid
  76. Zeg: "Zullen jullie in plaats van God iets dienen wat voor jullie niets schadelijks en niets nuttigs kan uitrichten." God is de horende, de wetende
  77. Zeg: "Mensen van het boek! Gaat in jullie godsdienst niet te ver aan de waarheid voorbij! En volgt niet de neigingen van mensen die vroeger al dwaalden en die velen hebben misleid en die van de correcte weg afgedwaald zijn
  78. Die Israëlieten die ongelovig waren zijn vervloekt bij monde van Dawoed en 'Isa, de zoon van Marjam. Dat was omdat zij opstandig en vijandig waren
  79. Zij hielden elkaar niet af van het verwerpelijke dat zij deden. Wat zij deden was pas echt slecht
  80. Jij ziet velen van hen bijstand verlenen aan hen die ongelovig zijn. Wat zijzelf tevoren deden was pas echt slecht, zodat God vergramd op hen is. En in de bestraffing zullen zij altijd blijven
  81. Als zij geloofd hadden in God en de profeet en in wat naar hem is neergezonden, dan hadden zij hen niet als medestanders genomen, maar velen van hen zijn verdorvenen
  82. Jij zult merken dat de vijandigste mensen jegens hen die geloven de joden en de aanhangers van het veelgodendom zijn en je zult merken dat zij in genegenheid het dichtst staan bij hen die geloven die zeggen: "Wij zijn christenen." Dat komt omdat onder hen priesters en monniken zijn en omdat zij niet hoogmoedig zijn
  83. Wanneer zij wat naar de gezant is neergezonden horen dan zie jij hun ogen van tranen overstromen wegens de waarheid die zij herkennen, terwijl zij zeggen: "Onze Heer, wij geloven. Schrijf ons dus op bij hen die getuigen
  84. Waarom zouden wij niet in God geloven en in wat er van de waarheid tot ons is gekomen en begeren dat onze Heer ons samen met de rechtschapen mensen binnenvoert
  85. God beloont hen voor wat zij zeggen met tuinen waar de rivieren onderdoor stromen, daarin zullen zij altijd blijven. Dat is de beloning voor hen die goed doen
  86. Maar zij die ongelovig zijn en Onze tekenen loochenen, zij zijn het die in het hellevuur thuishoren
  87. Jullie die geloven! Zegt niet dat de goede dingen die God jullie heeft toegestaan verboden zijn en begaat geen overtredingen; God bemint de overtreders niet
  88. En eet van wat God jullie als levensonderhoud gegeven heeft, als iets wat toegestaan en goed is. En vreest God in Wie jullie geloven
  89. God rekent jullie de onnadenkende uitspraken bij jullie eden niet aan, maar Hij rekent jullie aan waartoe jullie je in eden verbinden. De verzoening ervoor is aan tien behoeftigen voedsel te geven zoals jullie gemiddeld aan je huisgenoten voedsel geven of het kleden van hen of de vrijlating van een slaaf. Als iemand niets te geven vindt, dan een vasten van drie dagen. Dat is een verzoening voor jullie eden, wanneer jullie zweren. En houdt jullie aan je eden. Zo maakt God Zijn tekenen aan jullie duidelijk; misschien zullen jullie dank betuigen
  90. Jullie die geloven! De wijn, het kansspel, de offerstenen en de verlotingspijlen zijn een gruwel van satans makelij. Vermijdt die dus; misschien zal het jullie welgaan
  91. De satan wenst slechts vijandschap en haat tussen jullie te veroorzaken door de wijn en het kansspel en door jullie van het gedenken Gods en van de salaat af te houden. Zullen jullie dan ophouden
  92. En gehoorzaamt God en gehoorzaamt de gezant en als jullie je afkeren, weet dan dat Onze gezant alleen maar de plicht van de duidelijke verkondiging heeft
  93. Voor hen die geloven en de deugdelijke daden doen is er geen vergrijp ten aanzien van het voedsel dat zij nemen, als zij maar godvrezend zijn en geloven en de deugdelijke daden doen en dan voorts godvrezend zijn en geloven en voorts godvrezend zijn en goed doen. God bemint hen die goed doen
  94. Jullie die geloven! God zal jullie op de proef stellen met iets van de jachtbuit waarvan jullie handen en jullie speren zich meester maken, opdat God weet wie Hem in het verborgene vreest. Als iemand daarna overtredingen begaat, dan is er voor hem een pijnlijke bestraffing
  95. Jullie die geloven! Doodt geen jachtwild als jullie in gewijde staat zijn. Als iemand van jullie het opzettelijk doodt dan geldt als vergelding een stuks vee gelijk aan wat hij gedood heeft, ter beoordeling van twee rechtvaardigen uit jullie midden, als een offergave die de Ka'ba moet bereiken, of als verzoening het spijzigen van behoeftigen of een vasten die daarmee overeenkomt, zodat hij het walgelijke van zijn gedrag proeft. God scheldt wat er vroeger gebeurd is kwijt, maar als iemand het weer doet, dan neemt God wraak op hem. God is machtig en wraakgierig
  96. Toegestaan voor jullie is wat op zee gevangen wordt en voedsel uit haar als levensmiddelen voor jullie en voor de reizigers, maar verboden is voor jullie wat op het land gejaagd wordt zolang jullie in gewijde staat zijn. En vreest God tot Wie jullie verzameld zullen worden
  97. God heeft de Ka'ba, het heilige huis, gemaakt tot een ondersteuning voor de mensen en evenzo de heilige maand, de offergave en de halsomhangsels. Dat is opdat jullie weten dat God weet wat er in de hemelen en wat er op de aarde is en dat God alwetend is
  98. Weet dat God streng in de afstraffing is en dat God vergevend en barmhartig is
  99. De gezant heeft alleen maar de plicht van de verkondiging, maar God weet wat jullie openlijk en in het verborgene doen
  100. Zeg: "Het onbetamelijke en het goede zijn niet gelijk, ook al bevalt jullie de veelheid van het onbetamelijke. Vreest God dus, o verstandigen; misschien zal het jullie welgaan
  101. Jullie die geloven! Vraagt niet naar dingen die jullie zullen kwellen als ze jullie bekend worden. Maar als jullie ernaar vragen, wanneer de Koran wordt neergezonden, dan worden ze jullie bekend. God heeft ze kwijtgescholden. God is vergevend en zachtmoedig
  102. Mensen van voor jullie tijd hebben het gevraagd, maar toen schonken zij er toch geen geloof aan
  103. God heeft niets ingesteld over de kameelmerrie met gespleten oren, noch over de losgelaten kameelmerrie, noch over de ooi die met een ram een tweeling vormt, noch over de niet meer te belasten kameelhengst. Maar zij die ongelovig zijn verzinnen leugens over God en de meesten van hen zijn niet verstandig
  104. En wanneer tot hen gezegd wordt: "Komt tot wat God heeft neergezonden en tot de gezant", zeggen zij: "Dat waarvan wij gemerkt hebben dat onze vaderen eraan gewoon waren is goed genoeg voor ons." En als hun vaderen nu eens niets wisten en het goede pad niet volgden
  105. Jullie die geloven! Let op jezelf. Iemand die dwaalt kan jullie geen schade berokkenen wanneer jullie het goede pad volgen. Tot God is jullie terugkeer, gezamenlijk. Hij zal jullie dan meedelen wat jullie aan het doen waren
  106. Jullie die geloven! Bij jullie moet het getuigenis, ten tijde van de [testamentaire] beschikking, wanneer iemand van jullie de dood nabij is bestaan uit twee rechtvaardigen uit jullie midden of, als jullie op de aarde rondtrekken en jullie het onheil van de dood treft, twee anderen die niet uit jullie midden zijn. Jullie moeten hen na de salaat vasthouden en zij zullen dan, als jullie twijfelen, bij God zweren: "Wij verkopen het voor geen prijs, zelfs al zou het een verwant betreffen en wij zullen Gods getuigenis niet verbergen; dan zullen wij bij de zondaars behoren
  107. Maar als uitkomt dat beiden zich aan een vergrijp schuldig gemaakt hebben, dan moeten er twee anderen in hun plaats komen uit het midden van hen tegen wie die twee zich vergrepen hadden; zij moeten dan bij God zweren: "Ons getuigenis is echt oprechter dan het getuigenis van hen beiden. Wij begaan geen overtredingen; als wij dat doen dan zullen wij bij de onrechtplegers behoren
  108. Dat bevordert het best dat zij overeenkomstig de werkelijkheid getuigenis geven. Of zij moeten vrezen dat na hun eden nog weer andere eden worden gegeven. En vreest God en hoort. God wijst de verdorven mensen de goede richting niet
  109. Op de dag dat God de gezanten bijeenbrengt en zegt: "Wat heeft men jullie geantwoord?" Dan zeggen zij: "Wij hebben er geen weet van; U bent de kenner van de verborgenheden
  110. Toen God zei: "O 'Isa, zoon van Marjam, denk aan Mijn genade aan jou en jouw moeder toen Ik jou sterkte met de heilige geest, zodat jij in de wieg en als volwassene tot de mensen sprak en toen Ik jou het boek onderwees en de wijsheid, de Taura en de Indjiel en toen jij met Mijn toestemming uit klei iets als de vorm van een vogel schiep en er toen in blies en het met Mijn toestemming een vogel was en toen jij blindgeborenen en melaatsen met Mijn toestemming genas en toen jij doden met Mijn toestemming [uit het graf] tevoorschijn liet komen en toen ik de Israëlieten van je afhield toen jij met de duidelijke bewijzen tot hen kwam, waarop zij onder hen die ongelovig waren zeiden dat dit duidelijk slechts toverij was
  111. En toen Ik aan de discipelen openbaarde: "Gelooft in Mij en Mijn gezant." Zij zeiden: "Wij geloven. Getuig dat wij ons [aan God] hebben overgegeven
  112. Toen de discipelen zeiden: "O 'Isa, zoon van Marjam, kan jouw Heer tot ons een tafel uit de hemel laten neerdalen?" Hij zei: "Vreest God als jullie gelovigen zijn
  113. Zij zeiden: "Wij wensen ervan te eten en dat onze harten gerustgesteld worden en dat wij weten dat jij ons de waarheid hebt gezegd en dat wij tot hen behoren die er getuigen van zijn
  114. Isa, de zoon van Marjam zei: "O God, onze Heer, laat tot ons uit de hemel een tafel neerdalen die voor ons een feest zal zijn, voor de eerste van ons en de laatste van ons en een teken van U. En voorzie in ons levensonderhoud; U bent de beste voorziener
  115. God zei: "Ik laat haar tot jullie neerdalen. Wie daarna van jullie nog ongelovig is die zal Ik straffen met een bestraffing zoals Ik niemand van de wereldbewoners straf
  116. En toen God zei: "O 'Isa, zoon van Marjam, heb jij tot de mensen gezegd: 'Neemt mij en mijn moeder tot goden naast God?" Hij zei: "U zij geprezen! Het past mij niet iets te zeggen waartoe ik geen recht heb. Als ik het gezegd zou hebben dan zou U het geweten hebben. U weet wat in mijn binnenste is, maar ik weet niet wat in Uw binnenste is. U bent de kenner van de verborgenheden
  117. Ik heb tot hen alleen maar gezegd wat U mij bevolen hebt: 'Dient God, mijn Heer en jullie Heer? en ik was getuige van hen zolang ik bij hen was. En toen U mij weggenomen had was U de opziener over hen; U bent van alles getuige
  118. Als U hen bestraft, dan zijn zij Uw dienaren en als U hun vergeeft dan bent U de machtige, de wijze
  119. God zei: "Dit is de dag waarop de oprechten baat hebben van hun oprechtheid. Voor hen zijn er tuinen, waar de rivieren onderdoor stromen, daarin zullen zij voor immer en altijd blijven." God is met hen ingenomen en zij zijn met Hem ingenomen. Dat is de geweldige triomf
  120. God heeft de heerschappij over de hemelen en de aarde en wat erin is en Hij is almachtig